RSS

In memoriam Little Richard: de man die koning wilde zijn

Samen met Elvis Presley, Chuck Berry, Jerry Lee Lewis en nog enkele generatiegenoten was Little Richard een van de grootheden van de rock ‘n’ roll. Dé ‘King of Rock ‘n’ Roll’ vond hij zelf – maar hoe vaker en hoe luider hij dat riep, hoe minder geloofwaardig het was. Tegelijkertijd was Little Richard ook een miskend artiest. 

Little_Richard_(1967).v3

Hoeveel platen heeft Little Richard wel niet gemaakt? Spotify telt er 11, Wikipedia komt tot 24, Allmusic.com tot 30 en daar zitten de talloze verzamelplaten niet eens bij. Het moeten er tientallen zijn. Toch kennen de meeste mensen Little Richard waarschijnlijk alleen van dat handjevol nummers van zijn doorbraakalbums Here’s Little Richard (1957) en Little Richard (1958): Tutti Frutti, Rip it Up, Long Tall Sally, Send Me Some Lovin‘, Good Golly Miss Molly, Lucille en nog een paar. 

Die vroege nummers ZIJN ook geweldig. Wie wil weten waarom rock ‘n’  roll ooit als een gevaar voor de jeugd werd beschouwd hoeft alleen naar het muzikale dynamiet van de jonge Richard Penniman te luisteren. Niemand die zo bronstig kon brullen als hij. Niemand die zo kon uithalen (whoooooooooo!). Niemand die zijn stem zo op orkaankracht kon laten loeien, noten kon laten raspen of juist zacht laten fluisteren.

Voeg daar zijn manische, pompende pianospel aan toe, zijn bizarre uiterlijk (in een tijd dat zwarten geacht werden zich vooral zo onopvallend mogelijk te gedragen, was daar opeens Little Richard met zijn torenhoog gepommadeerd haar, de huid lichter gemaakt met pancake, de wilde ogen geaccentueerd met eyeliner, de kleding zo ravissant dat Liberace zich er door schijnt te hebben laten inspireren) en zijn theatrale gedrag – de term ‘relnicht’ lijkt voor Little Richard te zijn uitgevonden – en je snapt dat conservatief Amerika in paniek raakte.

Idolaat

Je begrijpt meteen ook waarom hij mateloos werd bewonderd door zo’n beetje iedere grote artiest die na hem kwam. Van Elvis Presley tot Otis Redding, van Jimi Hendrix tot The Beatles, van James Brown tot The Rolling Stones, Prince en Michael Jackson: allemaal waren ze idolaat van Little Richard, en zijn ze sterk door hem beïnvloed. Zelfs hedendaagse artiesten als André 3000 en Bruno Mars lopen met hem weg. 

Geen wonder dat Little Richard zichzelf beschouwde als de ‘architect’ van de rock ‘n’ roll, al lijkt dat niet terecht. Zo er al een architect was, dan eerder iemand als Arthur Cradup (That’s Alright Mama, 1946) dan de laatkomer Little Richard. Maar waarschijnlijk heeft de rock ‘n’ roll zich als genre ontwikkeld doordat artiesten als Little Richard een eigen draai gaven aan boogie woogie, blues, rythm & blues- en gospelmuziek. Little Richard heeft misschien wel veel stenen bijgedragen aan het gebouw dat rock ‘n’ roll wordt genoemd, de architect was hij niet – niemand was dat.  

Meer recht van spreken had Little Richard wanneer hij het over zichzelf had als ‘King of Rock ‘n’ Roll’, gezien zijn spectaculaire muziek, zijn flamboyante voorkomen en zijn verreikende invloed. Maar als hij inderdaad de ‘King’ was, dan alleen ten tijde van zijn eerste twee albums. Daarna heeft hij zelf afstand gedaan van zijn kroon: hij zwoer de rock ‘n’ roll al weer snel af omdat hij prediker wilde worden. In 1962 kwam het tot een soort van comeback, maar de vroege successen zou hij niet meer evenaren. Ruim vijftien jaar later zou hij zich opnieuw aan de kerk te wijden – en doordat hij dit draaideurgedrag de rest van zijn leven volgehouden, heeft hij zijn carrière in de populaire muziek flink gedwarsboomd. Daar kwam bij dat het na 1962 steeds moeilijker werd hem nog serieus te nemen als artiest vanwege zijn excentrieke gedrag, zijn geraaskal en zijn drugsgebruik. Laat staan hem als een ‘koning’ te beschouwen.

Zelf zag hij dat anders, en hij liet niet na dat luidruchtig kenbaar te maken. Op YouTube-filmpjes uit de jaren zeventig, tachtig en negentig is te horen hoe hij keer op keer gilde dat hij de ‘King’ was. Op een feest in 1992 ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag bevestigde de aan Parkinson lijdende bokslegende Muhammad Ali op aandringen van Little Richard trillend dat deze ‘King’ was, maar dat was eerder beschamend dan overtuigend. 

Queen of Rock ‘n’ Roll

Little Richards claim dat hij de ‘King of Rock ‘n’ Roll’ was, werd minder geloofwaardig naarmate hij het vaker riep. Eerder ging hij als als de ‘Queen of Rock ‘n Roll’ gelden, gezien zijn homoseksuele (of was het biseksuele?) aard, zijn verwijfde gilletjes en clownerieën zoals bij de inauguratie van Otis Redding in de ‘Rock ‘n ‘Roll Hall of Fame’. Ondanks de muzikale brille die tussen alle gekkigheid en hysterie doorschemerde was het toch weinig koninklijk.

Daar komt bij dat hij de boel muzikaal gezien ook maar al te vaak liet sloffen. Keer op keer greep hij terug op zijn oude successen. De ene verzameling van zijn grootste hits was nog niet op de markt, of er kwam een live album uit met dezelfde nummers, of een plaat met nieuwe versies van, alweer, die oude opnames. Hoewel Little Richard tot op hoge leeftijd nog vitaal oogde en klonk, deden die herhalingsoefeningen toch vermoeid aan. En als hij dan toch eens met nieuw materiaal op de proppen kwam, viel het maar al te vaak tegen. Tegen de tijd dat Shake It All About werd uitgebracht (1992), een album met kinderliedjes, was duidelijk dat Little Richard zijn werk uit het einde van de jaren vijftig nooit zou evenaren.

Veelzijdig zanger

Toch heeft Little Richard vooral in de jaren zestig en de vroege jaren zeventig prachtige nummers opgenomen. Die tientallen minder bekende albums van na zijn hoogtijdagen bevatten de nodige juweeltjes. Misschien niet zo sensationeel als zijn eerdere werk, maar zeker zo goed te genieten. Ze laten zien dat Little Richard zijn muzikale potentieel misschien niet heeft verwezenlijkt, maar ook dat hij bepaald geen ‘one trick pony’ was, en nooit helemaal is verworden tot een karikatuur van zichzelf. Dat hij echt veel meer moois heeft gemaakt dan die paar klassiekers in de tweede helft van de jaren vijftig en de eindeloze variaties daarop tijdens de rest van zijn carrière. Wat dat betreft is Little Richard echt miskend: hij was aanzienlijk veelzijdiger dan je zou zeggen op grond van zijn reputatie. 

Little Richard was ook een uitmuntende soulzanger, getuige prachtnummers als I dont know what you’ve got, but its got me (1964) en Hurry Sundown (1967).

Zeker zo sterk was hij als rhythm & blues- annex funk-artiest – luister maar naar Green Power (van het geflopte maar erg sterke album The King of Rock ‘n’ Roll uit 1971).

Ook als countryzanger was hij in zijn element, blijkt uit het album Southern Child (1972) waarop nummers als If You Pick Her Too Hard (She Comes Out Of Tune) staan.

Gekooid dier

Minder geïnspireerd zijn de gospelplaten die Little Richard opnam toen hij in De Here was. Albums als – jawel – The King of The Gospel Singers (1961), Pray Along With Little Richard (1959), en God’s Beautiful City (1979) zijn behoorlijk tam. De opnames klinken dof, en Little Richard doet duidelijk zijn best zijn krachtige stem in te tomen. Merkwaardig, aangezien hij was grootgebracht in de gospeltraditie en zich spiegelde aan gospelgrootheden Mahalia Jackson en Sister Rosetta Tharpe met hun euforische gezang.

Het moet Little Richard veel moeite hebben gekost zich zo in te houden. Je krijgt de indruk van een soort gekooid wild dier, dat zich inhoudt om niet te veel aandacht te trekken maar het liefste zou ontsnappen aan zijn gevangenschap om zich over te geven aan een liederlijk bestaan en duivelse muziek.

Het is er nooit meer van gekomen. De muziek van Little Richard werd hoe langer hoe gezapiger. En hijzelf vermoeider en uiteindelijk afgestompt. Hoewel hij nog tot in 2013 regelmatig optrad, was het vuur in hem toen allang gedoofd.

Het laatste dat we van Little Richard vernamen was dat hij genezen was van zijn homoseksuele neigingen en niet meer zou zwichten voor drugsgebruik en ander pervers gedrag. En dat hij nooit meer rock ‘n’ roll en andere muziek van de duivel zou zingen. Hij verkondigde het vanuit de rolstoel waarin hij na een mislukte heupoperatie in 2009 gekluisterd zat. Hij was een stuk donkerder zo zonder schmink, en zonder pruik en uitdagende kleding herinnerde niets meer aan de wilde man met de onstuitbare energie die hij zo lang was geweest. 

De zevendedagsadventist ‘Brother Richard’, zoals hij aan het einde van zijn leven werd genoemd: definitief getemd, voor altijd verloren voor de goede muziek.

(Jan Bletz)


Comments are closed.