Op het moment dat ik denk dat woorden tekort schieten, lees ik onderstaande column van Hugo Camps op de website van De Morgen en krijg ik opnieuw een brok in mijn keel. Er zijn dus wél woorden om dit soort drama’s te beschrijven…
Doden op Pukkelpop: het is even onwezenlijk als sterven in een trein op weg naar Blankenberge. Daar ga je niet voor op reis. Dat doe je thuis. Gisteren zag ik de vrolijke meute nog lopen op weg naar hun tentjes, alreeds in extasie voor de verwachting van rock en rumoer. Voor de sensatie van een gelijkgestemde gemeenschap. Voor stilte en poëzie. En ze hadden wel trek in een biertje.
In een zomer die maar geen zomer wou worden, toch nog een laatste keer het hoofd en de benen los en helemaal blij zijn.
Je kan veel zeggen van Pukkelpop, maar niet dat het de dood in huis houdt. Het was altijd al zo onwerelds, zo gemoedelijk, zo dicht bij huis. Ik dacht er soms bloesem van fruitbomen bij. En natuurlijk blijf je leven in de verwachting dat straks dEUS op het podium staat met die erotische icoon van een frontman.
Ach, zeg dat tegen de dood.
Er was recent meer drama in feestgeroes, zoals in Duitsland. En de gruwel van Noorwegen is in geen enkele galop van de verbeelding bij te houden. Maar Pukkelpop was altijd als een huiskamer. Onschuldig behang, bijna. Nu is er alleen nog Vondel: “De dood die geen wit mag zien…”